Sanneke van Hassel schrijft zinnen die beklijven
Arjan Peters, de Volkskrant, 20 mei 2005
De vrouwen in de korte verhalen debutante Sanneke van Hassel (1971) hebben het niet breed. Ze zijn werkster, moeder, of hebben een baantje in een fabriek, een museum, bij een makelaarskantoor of de gemeentelijke archiefdienst. Ze hebben weleens een man, of hadden er vroeger ooit een, maar die vage klanten lijken hen vooral te benutten als vluchtheuvel, vanwaar het ook weer simpel opkrassen is.
Immers, zolang hij geen diepgaande interesse voor het gezelschap aan de dag legt, hoeft hij ook weinig woorden vuil te maken aan zijn vertrek. Zelfs niet als er een kind in het spel is, dat er al even lukraak is gekomen als hij:’ J. en ik komen elkaar steeds als bij toeval tegen, hij leent koffie en blijft de hele nacht. We hebben geen plannen, alleen ontmoetingen. En dan word ik zwanger, mijn lichaam is zwanger, ik volg.’
Een alineaatje lang is de vertelster blij met het nieuwe leventje. De volgende pagina opent aldus: ‘J. komt steeds minder.’ Het desbetreffende verhaal ‘Parel’ is op dat punt
één pagina lang, en daar hebben we er al een concentraat van een gehele naturalistische roman opzitten, en kan het haast niet goed meer komen.
Maar vanaf datzelfde punt verlaten de hoofdpersoon en de verteller het voorspelbare pad. Vijf pagina’s zullen er nog komen, en al haal je de eindstreep in enkele minuten, bij Sanneke van Hassel is die beperkte omvang toch ruimschoots voldoende om de eenzaamheid en vervreemding in korte en krachtige zinnen uit het ijs te hakken. IJsregen heet haar boek, een goed gekozen titel voor de dertien hier gebundelde verhalen, waarvan de eerste in 2000 en 2001 in het literaire tijdschrift Tirade verschenen, wat erop wijst dat de auteur haar woorden met zorg kiest.
Met als gevolg dat alles snel gaat. De lezer moet erbij blijven, anders mist hij een paar afslagen. Die techniek is bij uitstek geschikt voor korte verhalen, een genre dat het zwaar te verduren heeft in deze door uitgesponnen romans gedomineerde tijden, maar dat Van Hassel – behalve schrijfster ook dramaturge bij het Utrechtse gezelschap ’t Barre Land – als een handschoen past.
Zo snel kan het gaan, is de veronderstelling die in het verloop van deze bundel steeds sterker bij de lezer postvat. De kloof tussen een onopvallend, ietwat bleek bestaan en een avontuur met ongewisse afloop is met een enkele sprong in het diepe zó overbrugd. Van Hassel geeft haar vrouwen het zetje over de rand waardoor ze van passieve figuranten veranderen in personages over wie wat te vertellen valt. En ze houdt abrupt halt als het verhaal gedaan is; dat moge een dooddoener schijnen, maar breek een veellezer de bek niet open als het over romans gaat die eindeloos voortemmeren nadat het punt allang en breed is gemaakt.
Een vrouw gaat met haar man met vakantie. Ze rijden naar een dorpje tussen de Alpen en de Provence. Zij wil iets ondernemen, samen ‘naar een ruïne, boerenmarkt of een brocante’. Hij zit bij voorkeur op een terras, ‘met sterke koffie en de provinciale krant. Hij spreekt de taal niet maar formaat en papiersoort stellen gerust. Vetgedrukte koppen. Zij blijft nog even in bed, probeert de ochtenden gedachteloos te laten.’ Enfin, zo’n huwelijk dus: in een paar pennenstreken zet Van Hassel het neer.
Daarna kan het beginnen. De vrouw laat haar man na het ontbijt pitten op hun hotelkamer, en gaat alleen aan de wandel. Ze ziet glimmende walnotenbomen, een kabbelend stroompje tussen de keien en boerderijen die ‘massief zwijgen tussen kleine akkers waar sproeiers tikken’. Zo moet het leven gaan, bedenkt ze. En direct daarop slaat de idylle om in een doemscenario: de stilte wordt onheilspellend, nergens is een mens te zien, de vallei waar het dorp ligt ook niet meer. Ze is overgeleverd. En niet alleen: minstens acht honden grommen haar ineens toe. Een grauwe bastaard – één oog dichtgenaaid, het andere waakzaam – maakt zich uit de roedel los, en zet de achtervolging in.
In het drietal pagina’s dat dan nog volgt, verandert de vrouw in een opgejaagd dier. ‘Wat zie jij eruit,’ zegt haar man als ze halfdood is weergekeerd. En hij stelt voor op pad te gaan, ‘monter als een padvinder aan het begin van de excursie’. Die ijskoude douche is nog de grootste ontluistering.
Soms hebben Van Hassels verhalen niet veel om het lijf, en is de flirt met het zwerversbestaan dat vlak bij de cul-de-sac zou liggen waarin haar personages zich bij aanvang bevinden, nogal gratuit. Sla ze echter geen van alle over, want deze debutante staat borg voor formuleringen die beklijven. Een banketbakker droomt weg bij het openen van een pot vanille-extract, ‘een geur waarin je wilt gaan liggen’. Een vrouwelijke archivaris heeft ineens een spraakzame man over de vloer: ‘De kamer is nog nooit zo vol geweest.’ Een vrouw zit in een café, hongerig en alleen: ‘Het eerste uur had zeker een maand geduurd, hierin was Gerrit zeker veertig keer niet binnen gekomen en sloeg haar hart op hol.’
Zoeken naar een gezellig haardvuur is in een boek getiteld IJsregen geen doen, maar het nieuwe schrijftalent dat Sanneke van Hassel heet verdient een warm onthaal.
• IJsregen, korte verhalen, 2005